Filosoof en auteur Jan-Hendrik Bakker schreef met Grond
een boek met filosofische bespiegelingen over grond en de menselijke
beleving daarvan. Hij deelt de lezer mee hoe filosofen, kunstenaars en
schrijvers uit het verleden hebben gedacht en geschreven over grond, en
geeft ook een eigen oordeel over de huidige stand van de wereld, die
volgens Bakker in crisis verkeert.
Grond
gaat over aards denken. Over de menselijke beleving van grond. Het boek
is ontstaan uit ergernis. Bakker signaleert dat (binnen-)steden steeds
meer monoculturen, dus gebieden met één enkele functie, aan het worden
zijn. Er kan alleen nog maar gewinkeld of gerecreëerd worden, voor groen
of wonen is geen ruimte meer. Ondertussen breidt de woonfunctie van de
stad zich steeds meer naar buiten toe uit, daar ook natuur inpikkend. In
de steden moet volgens Bakker de grond zo economisch mogelijk vermarkt
worden. Stedenbouwkundigen, architecten en bestuurders werken daaraan
mee, en verliezen daarbij de menselijke maat en een écht wenselijke
indeling van de stad uit het oog. Volgens bakker staat die
nuttigheidsvraag een bredere kijk op wonen in de weg.
Filosofen, kunstenaars en schrijvers hebben die bredere blik wel. Die
zijn niet bezig met nut, maar met leefbaarheid en menselijkheid, en dat
levert heel andere inzichten op. Aan hun opvattingen staaft Bakker het
idee dat grond het ankerpunt is van onze verhalen, gebouwen en
gewoonten. Van onze levens dus. Aan de hand van, bijvoorbeeld, de
uitvinding van het prikkeldraad illustreert hij de impact van gerommel
met grond en eigendom op de levens van mensen. Hij stelt daarbij grote
vragen over de crisis in de wereld; moet ons voedsel dichter bij de stad
verbouwd worden? Hoeveel grond heeft één mens eigenlijk nodig? Hoe
kunnen we de bestaande ruimte nuttig en menselijk benutten? En waarom
zijn stadsmensen met een volkstuin gelukkiger dan anderen?
Autodidact roofvogelonderzoeker Rob Bijlsma doet onderzoek
waarvoor ‘echte’ biologen geen tijd hebben. Die doen, vooral wegens
geldgebrek, alleen maar kortdurend onderzoek. Bijlsma niet. Al meer dan
veertig jaar bestudeert hij, eerst op de Veluwe en nu in Drenthe, de
gedragingen en ontwikkeling van roofvogels. De wespendief is zijn
favoriet. Een ‘heimelijk beest’ dat zich zelden laat zien. Mijn roofvogels gaat over zijn langlopende, intensieve onderzoek. En meer.
Bijlsma woont in een afgelegen boswachterswoning niet ver van het
kleine Drentse dorp Wapse. Het is het meest afgelegen boswachtershuis
van Nederland. Het dichtstbijzijnde dorp van enig formaat, Diever, is
twintig minuten fietsen. Verder van de beschaving kan je bijna niet
wonen in Nederland. Zijn onderzoeksgebied beslaat 45 vierkante kilometer
Drentse natuur. In dat gebied bestudeert hij de ontwikkeling en het
opgroeien van roofvogels. Hij klimt in bomen, bestudeert nesten, zit
soms dagenlang op de grond. Hij kent de dieren en sommigen kennen hem
ook. Zo wordt hij soms vroeg in de ochtend bij zijn huis opgewacht door
een raaf, die van alle miljoenen mensen die jaarlijks door het
natuurgebied passeren alleen Bijlsma herkent.
Op tienjarige
leeftijd begon de auteur met het bestuderen van (roof-)vogels. Hij keek
naar de dieren en legde hun gedrag vast in schriftjes; wanneer ze
aanvlogen, wat ze aten, wat ze hun jongen voerden, alles. Ecoloog Luuk
Tinbergen was van grote invloed. Hij bestudeerde het gedrag van sperwers
die koolmezen opaten en promoveerde daarop. Bijlsma leerde middels zijn
proefschrift dat er vragen beantwoord kunnen worden door veldwerk te
doen en dacht ‘dat kan ik ook’. Inmiddels heeft de onderzoeker honderden
publicaties op zijn naam staan en staat hij, ondanks het feit dat hij
geen wetenschappelijke opleiding genoten heeft, te boek als een groot
bioloog. Mijn roofvogels gaat over dat onderzoek, en over de bredere impact van onder ander een veranderende omgeving, milieuregels en leefgebieden.